Gecertificeerde brandmeld- en ontruimingsinstallaties
Programma van Eisen:
Wanneer er een brandmeldinstallatie wordt geëist, word er voor de aanvang van de installatiewerkzaamheden een programma van eisen (afgekort PvE) opgesteld. Dit document is het uitgangspunt voor de installatie en wordt opgesteld op basis van de eisende partij (lees gemeente, brandweer of verzekeraar). Indien alle partijen het PvE accorderen ligt vooraf vast aan welke bewakingsomvang de brandmeldinstallatie of ontruimingsinstallatie dient te voldoen.
Projecteren van de installatie:
Vervolgens kan de projectering van de installatie worden uitgewerkt.
De projectie welke gebaseerd is op de uitgangspunten zoals deze zijn vastgelegd in het hierboven genoemde PvE en moet voldoen aan de norm NEN 2535. Pas hierna kan door ons een sluitende offerte worden gemaakt.
Levering van de materialen:
Ten behoeve van brandmeldinstallaties moeten kwalitatief goede producten worden toegepast die voorzien zijn van een productcertificaat zoals genoemd in NEN 2535. haro beveiliging en telecom is hiervoor verantwoordelijk.
De installatie:
De brandmeldinstallatie moet worden aangelegd conform NEN 2535 en NPR 2576 en moet zijn gebaseerd op de uitgangspunten zoals deze zijn vastgelegd in de projectie en het PvE. Bij oplevering wordt er een Rapport van Oplevering opgesteld.
Beheer van de installatie:
De NEN 2654-1 vertrouwt de taken en verantwoordelijkheden toe aan een zogenaamde beheerder brandmeldinstallatie, ook wel een Opgeleid Persoon (OP) genoemd. Deze persoon voert het dagelijkse beheer en periodieke controles uit, en is tevens de contactpersoon voor de instanties die met het functioneren van de brandmeldinstallatie te maken hebben.
Gebruikers van een brandmeldinstallaties die doormelden aan de brandweer worden veelal verplicht tot het onderhouden van de brandmeldinstallatie volgens de NEN 2654-1. Dit houdt in dat er in een organisatie minstens één beheerder brandmeldinstallatie aanwezig moet zijn. Haro beveiliging en telecom regelt voor u op locatie een instructie Opgeleid Persoon. Hiervan wordt een certificaat onder de scoop van ISO 9001 afgegeven.
Onderhouden van de installatie:
Bij onderhoud van de brandmeldinstallatie moet worden beoordeeld of de installatie nog steeds voldoet aan de eisen zoals deze zijn vastgesteld in de projectie en het Programma van Eisen. Bij een gecertificeerde brandmeldinstallatie dient er na het onderhoud een Rapport van Onderhoud te wordt opgesteld.
Certificeren van de installatie:
haro beveiliging en telecom ziet er op toe dat aan alle hierboven genoemde criteria word voldaan; het Programma van Eisen, projecteren, leveren, installeren, onderhouden en beheer, alvorens wij het certificaat kunnen aanvragen.
Inspecteren van de installatie:
Afhankelijk van het in het PvE vastgelegde inspectiefrequentie, zal de brandmeldinstallatie steekproefsgewijs worden geïnspecteerd. Deze inspectie zal door een onafhankelijke inspectie-instelling worden uitgevoerd. Indien de brandmeldinstallatie vanuit het oogpunt van schadebeperking is aangelegd, of ingedeeld is in inspectiefrequentie hoog, dient deze inspectie jaarlijks plaats te vinden.
Werking brandmeldinstallatie:
Een brand kan op verschillende manieren worden waargenomen. Door het verbreken van het glaasje van de handbrandmelder of door een optische- (rook), thermische- (plotselinge temperatuurstijging) of aspiratiemelders (melders voor speciale situaties waar verwacht wordt dat andere melders valse alarmen geven).
Een brandmeldinstallatie bestaat in de basis uit automatische melders, handbrandmelders, slow-whoop sirenes en nevenindicatoren om de brand zo snel mogelijk te lokaliseren. De brandmelders bewaken continu de ruimte en reageren automatisch bij het waarnemen van een brand. De handbrandmelders activeert u zelf indien u een (beginnende) brand ontdekt. De activering van een melder zorgt er via de brandmeldcentrale voor dat de slow-whoop sirenes in werking worden gezet.
Door het gehele pand klinkt daarna het slow-whoop sirene signaal. De regelgeving schrijft voor dat het slow-whoop sirenesignaal in elke verblijfsruimte van het pand een geluidsniveau haalt van minimaal 65 dB. Indien een brandmeldinstallatie een telefonische doormelding met de regionale alarmcentrale (RAC) heeft dient bij een brandalarm de flitser op de voorgevel te worden geactiveerd.
Plaatsing melders:
De slow-whoop sirenes moeten door het hele pand geïnstalleerd worden. In alle verblijfsruimtes moet immers minimaal 65dB aan geluid gehaald worden.
Handbrandmelders worden geplaatst bij de brandslang haspels. Wanneer u een brand heeft dan probeert u deze eerst te blussen. Hiervoor loopt u naar de brandslang op dit moment drukt u gelijk de handmelder in zodat het pand direct wordt ontruimd. Ook dient er bij bijvoorbeeld een receptie, portiersloge of een kantoor waar een bezoeker zich aanmeld een handbrandmelder te worden geplaatst (meldpunt genoemd).
De plaats voor de automatische melders en het soort melder dat gebruikt moet worden is afhankelijk van vele factoren. Belangrijk hierin is de bewakingsomvang die wordt geëist.
Er zijn hierin vijf soorten bewaking:
Niet automatische bewaking:
Een brandmeldinstallatie met niet-automatische bewaking wordt vaak een ontruimingsinstallatie genoemd. Niet-automatische bewaking wil zeggen dat er alleen handbrandmelders worden gebruikt. Indien iemand een brand ontdekt zal hij dit moeten melden door het “inslaan” van het glaasje van de handmelder. Op het moment dat er doodlopende vluchteinden in uw pand zijn zullen deze, en de omliggende ruimtes gedetecteerd moeten worden met automatische brandmelders. Wanneer er zich in uw pand waardevolle of brandgevaarlijke apparatuur bevindt dan word de ruimte waarin deze apparatuur is geplaatst voorzien van een automatische brandmelder.
Object bewaking:
Objectbewaking is bewaking van een bepaald object in een ruimte met automatische brandmelders. (bijvoorbeeld in schakelkasten, machines)
Ruimtelijke bewaking:
Ruimtebewaking word toegepast indien het object beschikt over risicovolle ruimtes (serverruimte, keuken, spuitcabine, archief, vuurwerkopslag etc.) Deze ruimtes worden voorzien van automatische brandmelders. Ruimtebewaking is altijd in combinatie met niet-automatische bewaking.
Gedeeltelijke bewaking:
Bij gedeeltelijke bewaking worden alle risicovolle en de verkeersruimtes voorzien van automatische brandmelders. Onder verkeersruimtes wordt verstaan; de gang(en), hal en de ruimte(s) die u passeert op weg naar de uitgang. Gedeeltelijke bewaking is altijd in combinatie met niet-automatische bewaking.
Volledige bewaking:
Een brandmeldinstallatie met volledige bewaking is de zwaarste vorm van bewaking. Iedere ruimte groter dan 2m2 moet voorzien worden van een automatische brandmelder, uitgezonderd de “natte” ruimtes (toiletten, douche etc.). Dit geldt ook voor iedere ruimte welke toegankelijk zijn voor personen waar bijna nooit iemand komt (denk aan een kelder of zolder). Ook bij een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking moeten handbrandmelders toegepast worden.